Home
4 oktober Christus: Deelgenoot van ons lijden
en daarom deelgenoot van ons gebed.
Het geheim van de "Gehele Christus"
In deze psalm schijnt er sprake te zullen zijn van lijden, gepaard met angst. Angst, maar van wie? ofwel van Christus, of misschien van ons? Is het dan mogelijk dat wij denken dat Christus in angst was bij het naderen van zijn lijden, daar Hij was gekomen om te lijden? Was Christus dan bang om te sterven toen Hij gekomen was waarvoor Hij was gekomen? Als Hij nu alleen maar mens was zonder God te zijn, zou dan de aanstaande verrijzenis voor Hem geen grotere vreugde meebrengen dan de aanstaande dood angst voor Hem? Toch heeft Hij, daar Hij het niet beneden zich heeft geacht het bestaan van een slaaf aan te nemen en in dat bestaan ons te bekleden met zichzelf, onze woorden willen spreken, opdat ook wij ons zijn woorden eigen konden maken. Deze wonderlijke uitwisseling immers is tot stand gekomen, en er is een goddelijke ruil voltrokken; ja, een totale ommekeer is gevierd in deze wereld door de hemelse Middelaar. Hij is smaad komen oogsten, om eer te schenken; Hij is smart komen putten, om heil te schenken. Hij is de dood komen ondergaan om leven te schenken. Derhalve op het punt om te sterven vanwege onze sterfelijkheid, was Hij ten prooi aan angst, niet in eigen bestaan maar delend in het onze; want ook sprak Hij deze woorden, dat Hij zielsbedroefd was tot stervens toe; ja, wij allen waren dat zelf, wel te verstaan met Hem. Want zonder Hem zijn wij niets; in Hem echter zijn ook wij: Christus zelf. Waarom? Omdat "de gehele Christus" wordt gevormd door Hoofd en lichaam, Hij, het Hoofd, Verlosser van het lichaam, die al naar de hemel is opgegaan; de Kerk echter, het lichaam dat nog te lijden heeft op aarde. Als dit lichaam nu niet door de banden der liefde verbonden was met zijn Hoofd, om samen, Hoofd en lichaam, één enkele Mens te vormen, dan zou het Hoofd een zekere vervolger niet verwijtend uit de hemel toeroepen: "Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij?" Wanneer toch geen mens Hém die reeds in de hemel zetelt kon raken, hoe kon Saulus Hem op aarde in zijn woede tegen de christenen op een of andere wijze onrecht aandoen? Hij zegt niet: wat doet gij mijn heiligen aan, wat doet gij mijn dienaren aan, maar: "wat vervolgt gij Mij?" wat vervolgt gij mijn ledematen?