Home

31 juli  De macht van het Woord tot de pasgedoopten




Carthago of Hippo, Pasen ca het jaar 409

Om ons te hulp te komen "is het Woord vlees geworden en heeft Het onder ons gewoond". Wat betekent: "Het Woord is vlees geworden?" Het goud is gras geworden. Het is gras geworden om te verbranden: verbrand is het gras, maar het goud is gebleven; het goud is niet vergaan met het gras maar het heeft het gras omgevormd. Op welke wijze omgevormd? Hij heeft het doen verrijzen, Hij heeft het ten leven gewekt, in de hemel verheven en het plaats doen nemen aan de rechterhand van de Vader. Om de uitdrukking: "en het Woord is vlees geworden en Het heeft onder ons gewoond" te begrijpen, moeten wij het voorafgaande even opnemen. "Hij kwam in het zijne, maar de zijnen aanvaardden Hem niet. Aan allen echter die Hem wel aanvaardden, gaf Hij het vermogen om kinderen van God te worden." "Te worden", want zij waren het niet: Hij zelf echter was in het begin. "Hij gaf aan hen" dus "het vermogen om kinderen van God te worden, aan hen die in zijn Naam geloven; zij zijn niet uit bloed, noch uit de begeerte van het vlees, of de wil van een man, maar uit God geboren." Welke ook hun eigenlijke leeftijd moge zijn, ziet zij zijn er: gij ziet kinderen, ziet en verheugt u. Zij zijn er; "maar zij zijn uit God geboren," Hun moederschoot is het water van de doop. Nu moet niemand zo bekrompen van gedachten en zo geesteloos zijn dat hij bij zichzelf zegt: Hoe "was in het begin het Woord", en hoe "Was het Woord bij God", en hoe "was het Woord God"; en hoe "is alles door hem geworden"; en zie: "het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond"? Luistert hoe Het geworden is. Zonder twijfel gaf Hij aan hen die in zijn Naam geloofden het vermogen om kinderen van God te worden. Nu moeten zij zelf, aan wie Hij het vermogen gaf om kinderen van God te worden, niet menen dat het onmogelijk is kinderen van God te worden. "Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond". Meent nu niet dat het voor u te moeilijk is, kinderen van God te worden, want omwille van u is Hij, die Zoon van God was, Mensenzoon geworden. Als Hijzelf van meer minder is geworden, kan Hij dan van ons, door het feit dat wij minder waren, niet maken dat wij iets meer kunnen zijn? Hij is afgedaald naar ons, zullen wij dan niet kunnen opgaan naar Hem? Hij heeft voor ons, onze dood aanvaard, zal Hij ons dan niet zijn leven geven? Hij heeft voor u, uw eigen kwaad verduurd, zal Hij u dan ook niet zijn eigen goed geven.