Ontmoetingen

in gesprek met Brian Heffernan

geleefde spiritualiteit

Identiteit en spiritualiteit van de Nederlandse Augustijnen 

 

Vandaag ga ik op mijn zoektocht naar de augustijnse spiritualiteit in gesprek met Brian Heffernan. Hij heeft op verzoek van het bestuur van de Nederlandse augustijnenprovincie een boek geschreven over de geschiedenis van de augustijnen in Nederland van 1886-2006 met als titel “Een kleine orde met allure”. Op het Augustinusfeest van 28 augustus 2015 werd het boek gepresenteerd in de Augustijnenkerk in Eindhoven. 

Wil je je even voorstellen? 


Brian HeffernanIk ben in 1980 te Leiden geboren en in Nieuwkoop opgegroeid als kind van een Ierse vader en een Nederlandse moeder. Na mijn middelbare school in Alphen aan den Rijn ben ik geschiedenis gaan studeren in Leiden en Dublin en theologie aan de Katholieke Theologische Faculteit, nu geheten: School of Catholic Theology, onderdeel van de Tilburg University. Van 2007 tot 2011 was ik promovendus aan Maynooth University in Ierland. Mijn proefschrift is verschenen onder de titel “Freedom and the Fifth Commandment. Catholic priests and political violence in Ireland, 1919-21 (2014). Op dit moment werk ik als vertaler van boeken en artikelen (Engels-Nederlands en Nederlands-Engels). Op 1 juli jl. ben ik bovendien begonnen aan een nieuw onderzoeksproject over de Monialen van de ongeschoeide Karmel in Nederland. Het boek wordt wel minder omvangrijk dan het boek over de augustijnen. Verder heb ik dit jaar een tijdelijke aanstelling bij het Instituut voor Geschiedenis van de universiteit in Leiden. Ik heb er inmiddels colleges gegeven over de geschiedenis van de christelijke zending en missie sinds 1800. In het volgende semester ga ik in Leiden colleges geven over ‘de macht en onmacht van de paus’, eveneens sinds 1800, zowel vanuit religieus als politiek oogpunt. Tevens publiceerde ik enkele artikelen die uit mijn onderzoeksprojecten voortvloeiden. 

Hoe ben je eigenlijk met de Augustijnenorde in contact gekomen?

Ik woonde tijdens mijn theologiestudie in het Ariënsconvict in Utrecht en bezocht de diensten in de kathedraal. Deze kerk maakt deel uit van de binnenstadsparochie waartoe ook de Augustinuskerk aan de Oude Gracht behoort. Daar kwam ik in contact met Martijn Schrama o.s.a. Hij hield op een aantal bijeenkomsten inleidingen over het Credo. Ik heb hem toen geholpen met de organisatie van die lezingen. Martijn was een van de mensen die pleitten voor het opzetten van een geschiedschrijvingproject over de geschiedenis van de augustijnen in Nederland. Toen ik klaar was met mijn promotie in Ierland ben ik met het provinciaal bestuur van de augustijnen in gesprek gegaan en kreeg ik de opdracht om aan dit project te gaan werken. Er is toen tevens een wetenschappelijke begeleidingscommissie ingesteld, waarvan Martijn als augustijn en specialist op het gebied van de augustijnse geschiedenis deel uitmaakte. Daarnaast werd Theo Clemens als historicus gevraagd hierin zitting te nemen. Telkens als er een hoofdstuk af was lazen zij het en bespraken we dat samen. Dat werkte uitstekend. De discussies die we gevoerd hebben hielpen me vaak echt vooruit. Ik heb tijdens mijn onderzoek mij niet alleen via onderzoek en bronnen verdiept in de materie, maar ik heb ook 21 augustijnen en ex-augustijnen geïnterviewd. Mede door deze gesprekken heb ik de augustijnenorde steeds beter leren kennen. Voor het schrijven van dit boek heeft het provinciaal bestuur uitdrukkelijk niet gekozen voor iemand uit de eigen gelederen, maar voor een buitenstaander. Ik heb de uitgangspunten voor mijn onderzoek destijds als volgt omschreven: “een beschrijving van de plaats van de augustijnen in Nederland van 1895 tot 1995 (later opgerekt tot 2006), gerelateerd aan de kerkelijke en maatschappelijke ontwikkelingen gedurende die periode. Niet de bestuurders of structuren moeten daarbij centraal staan, maar de gemeenschap. Het moet bovendien gaan om een wetenschappelijke studie die aansluit op gangbaar historisch debat in de literatuur en die is gebaseerd op primair bronnenmateriaal”.

Wat voor een indruk heb je gekregen door dit onderzoek over de orde?
Als je het bijvoorbeeld vergelijkt met de jezuïeten, dominicanen of franciscanen?
Hoe zou je augustijnenorde willen kenschetsen? Wat voor een identiteit heeft volgens jou de orde?

Een kleine orde met allure / Brian HeffernanIk heb bij de titel van het boek daarover nagedacht. Het moest voor mij een vergelijkende titel worden. Ik wilde een titel die de orde positioneert in de bredere context van andere ordes en congregaties. Ik kwam toen op de titel “Een kleine orde met allure”. Klein, omdat ze zich qua omvang en betekenis in de samenleving niet konden meten met de grotere ordes als jezuïeten, dominicanen of franciscanen. Vooral de jezuïeten en dominicanen waren meer elitair in de goede betekenis van het woord. Zij gaven de toon aan in het theologisch (Thomas van Aquino) en maatschappelijk debat. Ze beschouwden zich meer dan de augustijnen als de pijlers van het Nederlandse katholicisme in de 20e eeuw. De augustijnen zag ik meer als kleine broer van de grote ordes. Maar ze waren toch ook weer anders dan de vele missiecongregaties uit de 19e eeuw; ze hadden een rijk erfgoed en ook op sommige gebieden een belangrijke inbreng (denk aan figuren als Kwant, Luypen, Hulsbosch en hun middelbare scholen). Vandaar dat ik gekozen heb voor de titel “Een kleine orde met allure”.


In mijn interviews in deze reeks ontmoetingen ben ik op zoek naar de augustijnse spiritualiteit.
Wat is volgens jou die spiritualiteit, c.q. identiteit? Welke rol speelt Augustinus daarin?

Ik heb in het boek de moderne augustijnse spiritualiteit in feite beschreven als een constructie, die in de jaren dertig van de vorige eeuw ‘uitgevonden’ is en die vervolgens in de geschiedenis een bepaalde rol is gaan spelen in de Nederlandse provincie. Dat wil echter niet zeggen dat er voor die tijd geen augustijnse spiritualiteit was, maar hij speelde in het leven van de provincie geen grote rol. In die jaren dertig wilden jonge intellectuele augustijnen afstand nemen van de roomse parochiespiritualiteit van hun voorgangers. Zij richtten toen de aandacht op de kerkvader Augustinus. Bij hem kun je verdieping, c.q. inspiratie vinden en ideeën die voor onze wereld en voor ons leven belangrijk zijn. In de bloeitijd van het volkskatholicisme van de vorige eeuw ging het meer om plicht en devotie dan om spiritualiteit.

Bij de presentatie van het boek vorig jaar zei provinciaal Paul Clement in zijn inleiding: “Dit boek maakt duidelijk dat dé augustijnse spiritualiteit niet bestaat; er zijn steeds verschillende, wezenlijke accenten gezet bij het invullen en uitdragen van de eigen identiteit”.

Dat is ook mijn blik als historicus op zo’n begrip. Het geldt niet alleen voor de spiritualiteit, maar het geldt ook voor het christendom überhaupt. Vanuit het oogpunt van de historicus gezien is er is niet zoiets als het wezen van het christendom. Het christendom is wat de christenen ervan maken en dat verschuift de hele tijd. Dat is ook bij de spiritualiteit zo. Elke generatie heeft daar zijn eigen kijk op. Het vervult steeds een andere functie en verschuift inhoudelijk ook steeds. In de jaren zestig bijvoorbeeld, na het tweede Vaticaans Concilie, gaat het vooral om vernieuwing. Er is dan weinig belangstelling voor de oude kerkvaders. Pas eind jaren tachtig zie je weer een revival van de figuur van Augustinus, mede door de oprichting van het Augustijns Instituut in Eindhoven (1989). En in iedere augustijnse provincie is dat weer anders. De Nederlandse augustijnen zijn misschien net wat radicaler in veel dingen. In het begin van de 19e eeuw waren ze fel tegen een meer monastiek leven (ze woonden vanouds allemaal op de pastorie), daarna zie je in de jaren dertig juist een hele sterke monastieke inslag, zelfs met een vleugje eremietenideaal. Sinds de jaren zestig zijn ze weer heel sterk bewogen voor vernieuwing van kerk, geloof en religieus leven. M.a.w. spiritualiteit, c.q. identiteit is een heel dynamisch begrip en is voor iedere tijd en context weer anders.

In je boek beschrijf je de geschiedenis van de augustijnen in vijf periodes. Daaruit komt duidelijk naar voren, dat gedurende iedere periode door kerkelijke en maatschappelijke omstandigheden de identiteit van de orde steeds verandert. Je begint het hoofdstuk (periode 1970-2006) met de volgende passage: “Na het kapittel van 1970 was de provincie niet de oude meer. Een formele breuk met de bestaande structuren was daar weliswaar afgewend. Maar in het decennium dat volgde werden veel van de voorstellen die in de Nota ’70 waren bepleit niettemin werkelijkheid”.
Is die Nota ’70 een breekpunt geweest in de geschiedenis van de orde in Naderland?

Kapittelzaal Mariënhage Uit de Nota ’70 is vooral te lezen dat men vroeg om openheid om te experimenteren met andere vormen van samenleven binnen de orde. Het speelt ook erg in op maatschappelijke (studentenopstanden) en kerkelijke ontwikkelingen (pastoraal concilie in Noordwijkerhout). Je zag deze bewegingen niet alleen bij de augustijnen, maar ook bij andere ordes en congregaties. De Nota was een tamelijk radicaal voorstel over hoe het religieuze leven binnen de orde voort moest. Een aantal punten hieruit: het vervangen van het conventsleven in leefgroepen waar augustijnen met gelijkgestemden zich verenigen, samen met niet-augustijnen, c.q. mannen en vrouwen. Zelf kiezen voor je eigen levensweg was daarbij ook een belangrijk motto. Deze Nota '70 is niet alleen heel duidelijk geschreven vanuit de gedachte dat er vernieuwing moest komen en dat er bepaalde structuren moesten veranderen, maar ook uit teleurstelling bij vooral jonge augustijnen over de gematigde hervormingen van het Tweede Vaticaans concilie.

Hierop aansluitend wil ik een ander citaat bij je presentatie van je boek aanhalen: “Een belangrijke plaats in mijn boek krijgt de interactie tussen generaties als een factor voor historische veranderingen. In de geschiedenis van de Nederlandse Augustijnen zijn verschillende van die zelfbewuste ‘jonge’ generaties aan te wijzen. Hun idealen en zelfbeelden zijn de kapstok geworden voor het verhaal. De hoofdlijn is dan samen te vatten als het telkens heruitvinden van de eigen Augustijnse identiteit. Zou je wat nader in kunnen gaan op dat ‘telkens heruitvinden’?

Mariënhage gezien vanuit het oosten (voorgrond links: het oude Augustinianum, rechts: de historische oostvleugel) Hun geschiedenis heb ik in vijf periodes beschreven. Telkens is er een nieuwe generatie, waarbij overigens ook ouderen uit een vorige generatie zich aansluiten, met de boodschap: het roer moet om. Het was vaak een roep om terug te gaan naar de roots van de religieuze orde. In de eerste periode (1886-1920) was dat een groep die reageerde op de pastoors en kapelaans die op de pastorie woonden als wereldlijke geestelijken: dynamische jonge augustijnen vonden dat ze moesten gaan leven als kloosterlijke zielzorgers . In de daaropvolgende periode (1920-1950) kwam sterk de nadruk te liggen op studiën en intellectueel leven. De jonge intellectuelen die hiervoor vrijgesteld en opgeleid werden vonden dart er meer verdieping moest komen in het zelfverstaan van de orde. Je kunt het ook de herontdekking van het gemeenschaps- en eremietenideaal van Augustinus noemen. Het was een radicaal en veeleisend ideaal. In de jaren zestig (1950-1970) heb je weer een andere omslag: het individu moet meer tot zijn recht komen. Je moet je bevrijden uit structuren die beklemmend zijn. Hierin past natuurlijk ook het aggiornamento van het Tweede Vaticaans Concilie. Een bekend voorbeeld van hoe dit in de provincie werd toegepast zijn de liturgische experimenten in de Boskapel in Nijmegen. Dit loopt dan door naar de volgende periode (1970-2006), waarin theologie eerst politieker is geworden (bevrijdingstheologie), maar waarin na verloop van tijd ook een terugkeer naar spiritualiteit te zien is. Je zou ook kunnen zeggen dat iedere generatie augustijnen steeds weer een nieuw beeld heeft van wat het betekent om augustijn te zijn.

In het Augustijns Forum van juli 2016 lezen we dat de augustijnen uit Mariënhage vertrekken. Ook lezen we dat de kerncollectie die Augustinus en de geschiedenis van de OSA omvat zal worden overgedragen aan de universiteitsbibliotheek van Tilburg. Tevens zullen de missies van Bolivia en Papoea onder een nieuw bestuur worden ondergebracht. Als we tenslotte kijken naar de leeftijden van de leden van de Augustijnen hier in Nederland dan kunnen we niet anders dan concluderen dat de orde aan het afbouwen is. Ik weet dat ook een historicus niet naar de toekomst kan kijken, toch ben ik benieuwd naar jouw visie in deze.

In de jaren tachtig van de vorige eeuw dacht het toenmalige provinciaal bestuur al heel duidelijk vanuit een verbredinggedachte. Er onstonden groepen van mensen die regelmatig samenkomen om elkaar te ontmoeten in de geest van Augustinus: de Familia Augustinia Nederland (FAN). Ook werd in 1989 het Augustijns Instituut opgericht om de spiritualiteit van Augustinus breder te verspreiden. Men hoopte op deze manier te bevorderen dat gemeenschapsleven in de geest van Augustinus doorgaat. Er zijn ook andere voorbeelden van gemeenschappen waar men hiermee bezig is: zo is er de Boskapelgemeenschap en de parochie Lindenholt in Nijmegen, de gemeenschap in Werkhoven, de groep rondom de Augustijnenkerk in Eindhoven en de Augustinuskerk in Amsterdam-West. Van de andere kant vraag ik mij – ook in mijn boek – af of een augustijnse beweging in Nederland op de langere termijn blijft bestaan als de provincie er niet meer is. Overigens moet je dit alles natuurlijk ook plaatsen binnen de marginale rol die de kerk nog speelt binnen onze Nederlandse samenleving.

Aan het eind van je boek zie je m.b.t. het overdragen van de Augustijnse spiritualiteit een belangrijke rol weggelegd voor het Augustijns Instituut. Bij meerdere interviews in deze reeks maak ik het onderscheid tussen geschreven en gelezen spiritualiteit. M.a.w. kan de gelezen spiritualiteit wel zonder de geleefde spiritualiteit?

Augustijnen, beeldengroep door Thomas Rodr, o.s.aWat altijd belangrijk is geweest bij het kloosterleven is de radicaliteit ervan. Ik twijfel of spiritualiteit iets is wat je op een avond in de week met een groepje kunt waarmaken, maar mensen moeten zich daar helemaal aan geven. Juist die radicaliteit van het religieuze leven blijkt nog wel hier en daar mensen aan te trekken: dat zijn personen die juist kiezen voor die radicaliteit met habijt en celibaat.

Veel zullen het er niet meer zijn: het zijn religieuze virtuozen, die vanuit een diep doorleefde keuze dit doen. In de Nederlandse provincie zal dat er nu niet zo snel meer van komen. Ik wil het een en ander overigens wel relativeren door op te merken dat ook wereldwijd de augustijnenorde nog steeds een orde is met allure en waar jongeren met idealen nog steeds intreden. Denk bijvoorbeeld aan de intredingen in Papoea, maar ook elders in de orde.

Ik vind dit een optimistisch en positief besluit van ons gesprek.


Peter van Hasselt
juli 2016 


zie ook: boekpresentatie,  samenvatting Kleine orde met allure,  website Brian Heffernan