Ontmoetingen

in gesprek met Martijn Schrama

Voorbeelden van augustijns leven

Vandaag (24 mei 2012) ben ik in Utrecht om twee augustijnen te interviewen in het kader van mijn zoektocht naar de augustijnse spiritualiteit. Vanmorgen sprak ik Joop Smit. Vanmiddag heb ik een ontmoeting met Martijn Schrama. Martijn heeft gedurende zijn werkzame leven o.a. als universitair docent college gegeven over patrologie en de geschiedenis van theologie en spiritualiteit. Hij is bestuurslid van de Nederlandse Provincie OSA en zit met Joop Smit in het bestuur van het Augustijns Instituut in Eindhoven. Hij werkt al jaren mee in een vertaalgroep die preken van Augustinus in het Nederlands publiceert. Het huidige project is het vertalen van de commentaren van Augustinus op de psalmen. Ik hoop vanmiddag met deze Augustinuskenner meer zicht te krijgen op de augustijnse spiritualiteit.

 

Hoe kwam je op het idee om Augustijn te worden?

     Toen ik 12 jaar was, gingen een paar klasgenootjes van de lagere school naar het klein-seminarie Hageveld van het bisdom Haarlem. Ik was een vroom jongetje, en de liturgie sprak me wel aan. Ik zei dus tegen mijn ouders dat ik eigenlijk ook wel naar Hageveld wilde. Daar hebben mijn ouders met elkaar over gesproken, maar ze vonden het niets voor mij om naar een internaat te gaan. “Ga eerst maar naar een gewone school.” Daar ben ik hen nog altijd erg dankbaar voor. Ik kwam op het Triniteitslyceum terecht en volgde daar het gymnasium. Het idee priester te worden is toen een tijd weg geweest. Ik had wel wat met Latijn en heb ik er nog een tijdje over gedacht om archivaris te worden. In de vijfde klas van het gym vond ik dat ik iets voor de school moest gaan doen, iets sociaals. Ik werd gekozen in het bestuur van de schoolvereniging (die toen financieel in moeilijkheden zat) en kreeg het penningmeesterschap toegeschoven. Via die club kwam ik frequent in contact met Simon van Beurden, augustijn, moderator van de schoolvereniging en godsdienstleraar op het Triniteitslyceum. Ik vond die augustijnen wel wat hebben. Ze hadden stijl, een soort humanitas, een humane manier van met elkaar omgaan. Simon adviseerde mij om eerst een gesprek te hebben met de prior van het klooster, pater Langeveld. Deze gaf me de raad om ook eens elders te gaan kijken. Zo logeerde ik een paar dagen bij de Benedictijnen in Egmond. Maar daar vond ik het toen nogal esoterisch. De augustijnen ervoer ik als meer reëel en realistisch. Ze toonden ook een vrijheid van denken die me wel aansprak. Op school was dat al zo. De augustijnen legden geen krampachtige discipline op, maar waren in veel opzichten behoorlijk open. Wat me het meest getroffen heeft: ze waren altijd bezig met serieuze zaken (in de lessen van Simon ging het ergens over). Ook de wijze waarop de augustijnse leraren op school met elkaar omgingen sprak me aan, van de ene kant met een zekere distantie maar van de andere kant ook in eerlijke hartelijkheid. Je hoefde je eigen persoonlijkheid niet in te wisselen door anoniem op te gaan in de groep. Ook als leerling werd je vrijheid van denken gerespecteerd. Die vorm van respect is voor mij nog steeds een belangrijk kenmerk van de augustijnse spiritualiteit. In zoverre heb ik toen bewust gekozen voor de augustijnen.

 

Waar lag jouw interesse? Werd je al vrij snel voorgesorteerd voor de wetenschap?

      Je kon als augustijn kiezen voor verschillende gebieden waar je zou gaan werken: onderwijs, wetenschap, parochie, missie. De wetenschapsbeoefening kwam niet zozeer uit mezelf. Ik kende de augustijnen alleen als leraren op school. In een gesprek met de toenmalige provinciaal, pater Mijnsbergen, gaf ik aan om les te geven op een van de scholen. Ik wist niet dat de augustijnen ook parochies hadden. Wel wist ik duidelijk dat ik niet naar de missie wilde, omdat ik me daar absoluut niet geschikt voor voelde. Ik hoopte me na de priesteropleiding te bekwamen voor het middelbaar onderwijs, bijvoorbeeld door een studie Nederlands. Aanvankelijk vond ik theologie helemaal niet boeiend. Filosofie sprak me meer aan, m.n. door de colleges van Luypen en IJsseling. Eind jaren zestig was er van allerlei aan de hand in de kerk. Het waren de jaren van het ‘aggiornamento’, waarin de kerk aansluiting zocht bij de nieuwe tijd. Daardoor raakte ik theologisch meer geïnteresseerd in de geschiedenis van die kerk. Ik ben altijd wel een man geweest van traditie. De augustijnen gaven mij de ruimte om zelf te kiezen waar ik mijn theologieopleiding zou afronden: Nijmegen of Leuven. Ik heb toen voor Leuven gekozen, o.a. vanwege de aandacht voor de kerkvaders en het grondig en kritisch leren lezen van klassieke theologische teksten. De manier van samenleven in Mariënhage en later in Leuven sprak me meer aan dan het -in mijn beleving- wat anonieme leven op de Graafseweg in Nijmegen waar het convent wel erg groot was (circa vijftig medebroeders). België als land en Leuven als stad -ik heb er tien jaar mogen wonen- vond ik bijzonder aangenaam en, in confrontatie met onze Nederlandse gewoonten, erg leerzaam.

 

Op dit moment ben je werkzaam binnen het Augustijns Instituut in Eindhoven. Wat heeft Augustinus ons nu nog te zeggen?

       Je kunt de vraag ook zó stellen: heeft iemand uit het verleden aan onze tijd überhaupt nog wel iets te zeggen? Want als consumptieve lezers zijn we hapklare brokken gewend. Augustinus was iemand uit de 4de, 5de eeuw. Om tot de binnenkant van zijn denken en gevoelens door te kunnen dringen, moet je eerst door een rijstebrijberg van woorden heen, overigens geen loze woorden. Maar als onderstroom blijft bij hem een nuchter en toch enthousiast realisme herkenbaar zonder elitaire humbug. Hij is een evenwichtige denker met een groot geduld, niet fanatiek, bewegelijk en altijd op zoek naar nieuwe kansen, voor hemzelf en voor anderen. Hij weigert mensen af te schrijven of te laten vallen.
      Als ik Augustinus lees, hoe hij tegen de kerk aankijkt, inspireert mij dat oneindig veel meer dan de, nog steeds als exclusief klerikaal instituut, officieel optredende kerk. Zo’n optreden wordt langzamerhand erg vermoeiend. Augustinus denkt helemaal niet op de eerste plaats institutioneel, maar vooral concreet communautair: een kerk waar niet een hiërarchie op de voorgrond treedt die vooral grenzen en regeltjes bewaakt, maar waar gemeenschap in Christus wordt geleefd. Tegelijk vindt Augustinus in de kerk een zekere orde wel belangrijk: daardoor kan er iets van haar binnenkant naar buiten zichtbaar worden. In zijn uitspraken daarover ervaar ik een subtiel en bevrijdend evenwicht.

 

Kun je dat ook verbinden met de augustijnse spiritualiteit?

       Mijn belangstelling voor de geschiedenis van de Augustijnenorde is een onderdeel van mijn persoonlijke zoektocht. En daar reken ik ook toe: het omgaan met mensen, het bidden, het studeren en het alleen zijn. Je hebt een bepaald karakter. Daarin hoef je niet te blijven steken, maar het blijft wel een -soms weerbarstig- gegeven. Je hoopt op omvorming of transformatie. Hoe laat ik mezelf binnen de gemeenschap waarin ik leef en die me dierbaar is, transformeren tot één van hart en ziel om in die beweging God te zoeken? In de geschiedenis van de Orde leer ik thema’s kennen, sinds eeuwen door augustijnen persoonlijk beleefd, die op een uitnodigende wijze bij mij aandacht vragen voor transformatie.

        De Augustijnenorde heeft via Augustinus enerzijds de gemeenschap in het wapen, maar anderzijds is de onderstroom van haar middeleeuwse eremieten-oorsprong niet opgedroogd: het cultiveren van een persoonlijke zelfstandigheid en verantwoordelijkheid in doen en denken, waarin je mens kunt worden voor elkaar om elkaar zo God meer nabij te brengen. Het is eigenlijk heel gewoon christelijk en niets bijzonders, wars van spirituele fratsen met onevenwichtige of opzichtige expressies. Zo hebben we als augustijnen altijd nog de gewoonte om elkaar, in zekere zin, met ‘rust’ te laten: je dient het zelf te vinden, het wordt je niet opgedrongen, geen bemoederen, laat staan bevoogden. Kenmerkend voor de augustijnse spiritualiteit vind ik ‘het gewone’ in positieve zin. Noem het nederigheid, bescheidenheid. Je hoort dat ook wel door buitenstaanders opmerken. Als augustijn word je niet getraind in exhibitie: kijk ons eens. Misschien dat we daarom geen helden zijn in publiciteit. Geen reclame, we schuwen die haast, ofschoon je je wel kunt afvragen: kan dat nog wel in deze tijd? Er was en is bij ons waardering voor de studie. Dat heeft me ook steeds aangesproken in onze Orde. We streven naar degelijkheid en betrouwbaarheid. Het lijken kleine deugden, maar binnen een levenssfeer waarin menswording voorop staat, zijn ze zonder meer bepalend.

 

Hoe kun je de regel van Augustinus verbinden met de augustijnse spiritualiteit?

       Het respect voor ieders persoonlijkheid begint al in de Regel, niet iedereen is even sterk van lichaam noch van geest. Ook is het werk niet het uitgangspunt. Kennisoverdracht en pastoraal als werkzaamheid gebeuren vanuit de overvloed van je hart. Die overvloed wordt gevoed door het gebed. Pastoraal is geen bevoogding maar elkaar onderweg meenemen om elkaars metgezel te zijn op weg naar God. Dus samen, niet ieder voor zich, terwijl dat ‘samen’ de persoonlijke verantwoordelijkheid voor elkaar niet wegneemt of laat opgaan in een grijze anonimiteit.

Nawoord:
      Op mijn zoektocht naar de augustijnse spiritualiteit hebben de twee gesprekken van vandaag met de augustijnen Joop Smit en Martijn Schrama mij veel opgeleverd. Met hun wetenschappelijke achtergrond weten ze voor mij diepgang te geven in wat augustijn zijn voor hen betekent. Naast saamhorigheidsgevoel en humanitas wijzen beiden ook op de persoonlijke zelfstandigheid en verantwoordelijkheid in doen en denken, waarin je mens kunt worden voor elkaar en zo God meer nabij weet te brengen. Opnieuw heb ik vandaag daadwerkelijk mogen ervaren wat gastvrijheid is.

Mijn dank daarvoor!

 

Peter van Hasselt